Analyseschema Schilderkunst
Wat zie je?
Geef een korte beschrijving van de afbeelding; vermeld de kunstenaar, de titel, het jaartal en het
formaat van het werk.
Hoe is het gemaakt?
Vorm: beeldende middelen
(alle middelen die men gebruikt om een 2, 3-dimensionaal beeld te maken)
Kleur
contrast:
licht<>donker (tegenstelling met lichte en donkere kleuren)
warm<>koud (als koude en warme kleuren in combinatie met elkaar worden gebruikt)
vrolijk<>somber (vrolijke en sombere kleuren in combinatie met elkaar gebruikt)
soort kleur:
primair (rood, geel, blauw; kleuren niet door mengen te verkrijgen) gemengd, complementair (kleuren die in de kleurencirkel tegenover elkaar liggen; de kleuren zijn tegengesteld aan elkaar en versterken elkaar)
symbolisch kleurgebruik:
(een kleurgebruik waarbij de kleuren een bepaalde betekenis hebben, bijv. rood voor de liefde)
Licht
contrast
clair-obscur: een manier van schilderen waarbij de nadruk ligt op het sterke contrast tussen licht en donker; de lichtbron is meestal moeilijk aanwijsbaar of de lichtbron is van de afgebeelde voorwerpen zelf; meestal om een dramatische effect te bereiken. Vooral in de 17e eeuw in Nederland.
Lichtbron
zichtbaar<>verborgen (is er een lichtbron en is die te zien of niet?)
soorten licht
kunstlicht/ sfeerlicht/ natuurlijk licht (landschappen ed.) /symbolisch licht (licht wordt symbolisch gebruikt)
soorten schaduw
eigenschaduw (de schaduw op het voorwerp zelf) <> slagschaduw (de schaduw van een voorwerp op de grond of op een ander voorwerp)
spiegeling
(wanneer een afgebeeld voorwerp gespiegeld wordt; het spiegelbeeld in een spiegel, op een raam of bijv. op water)
plasticiteit (ruimtesuggestie van het oppervlak van een voorwerp, dat je het als het ware kunt voelen)
Ruimte (Hoe wordt ruimte gesugge-reerd?)
standpunt
(wat is het standpunt van de schilder?; dit is alléén van toepassing bij een figuratief schilderij of een schilderij dat gemaakt is naar de waarneming)
overlapping
(manier van ruimtesuggestie; gedeelten van vormen zijn niet te zien omdat er andere vormen voor staan)
afsnijding
(manier van ruimtesuggestie; vorm is niet geheel ‘af’)
coulissenwerking
(ruimtesuggestie door de voorstelling, zoals bij toneeldecors, achter elkaar in te delen)
ruimtesuggestie
verkleining (verder weg steeds kleiner weergeven) /verkorting (het kleiner (korter) zien of tekenen van de werkelijke lengte)
/lijnperspektief (ruimtesuggestie d.m.v. lijnen die naar een of meer vluchtpunten op de horizon lopen) /atmosferisch perspektief (ruimtesuggestie doordat vorm en kleur dichter bij de horizon vervagen)
Compositie
De manier waarop de verschillende onderdelen (voorwerpen of vormen en kleuren) t.o.v. elkaar zijn geplaatst en een geheel vormen.
symmetrisch
(wanneer een beeld in twee helften verdeeld kan worden die precies of ongeveer elkaars spiegelbeeld zijn) <> a-symmetrisch (symmetrie ontbreekt; deze ongelijkheid kan een extra spanning aan de compositie geven en het kan een ‘richting’ aangeven die laat zien waar de nadruk van het beeld ligt)
diagonale compositie
(de belangrijkste, de kleurigste, de grootste vormen zijn in een diagonale richting geplaatst)
verticale compositie
(de belangrijkste, de kleurigste, de grootste vormen zijn in een verticale richting geplaatst)
horizontale compositie
(de belangrijkste, de kleurigste, de grootste vormen zijn in een horizontale richting geplaatst)
Materiaal
verf: olieverf/ plakkaatverf/ acrylverf
potlood, kleurpotlood
krijt: pastelkrijt, oliepastelkrijt
inkt
drager: papier, hout, karton, doek, plastic, glas
Techniek
geschilderd:
grof (je ziet de verfstreek goed en er zijn niet veel details)<>fijn (veel details, je ziet bijna niet dat het geschilderd is)
getekend
gedrukt
Waarover gaat het?
Inhoud: betekenis/ interpretatie
Wat is het thema:
religieus (onderwerp/ verhaal van beeld is gebaseerd op een religieuze vertelling)/ mythologisch (onderwerp/ verhaal van beeld is gebaseerd op een mythologisch verhaal)/ wereldlijk (aanduiding voor alle niet-religieuze kunst)
Wat is de bedoeling van de kunstenaar?
Wat wil hij op de toeschouwer overbrengen?
Is het figuratief (een beeld met een herkenbare voorstelling) of abstract (zonder een herkenbare voorstelling)?
In welke stijl(periode) is het gemaakt?
Waarvoor/ waarom is het gemaakt?
Functie
Wie is de opdrachtgever (kerk, staat, kunstkenner, koper); Bij autonome kunst (veelal 20e, 21e eeuw is er geen sprake van een opdrachtgever.
Welke functie(s) heeft het?
esthetisch (smaakvol, verfijnd, kunstzinnig, verfraaid), symbolisch (als het beeld ergens symbool voor staat),
versierend,
maatschappelijk-sociaal (het beeld heeft betrekking op de maatschappij),
reclame,
gevoelsuiting (de kunstenaar uit zijn gevoel in het beeld)
Wanneer je een beeld (schilderij, tekening) analyseert, benoem je alléén die aspecten die te zien zijn: EERST KIJKEN, DAN BENOEMEN.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten