woensdag 26 januari 2011

lesplan 26-01-2011 KUBV

Lesplan woensdag 26 jan. 2011

Inleiding
- Huiswerk: vaktheorie 1-4
Nog niet van iedereen ontvangen. Vanaf vandaag ben je zelf verantwoordelijk, ik doe geen oproep meer. Te laat = lager cijfer.

- Instructie werken met klei.

Inhoud les
- Klei-plaat studie (klassikaal)
- Controle schetsfase-opdrachten (individueel)

Afsluiting
- Opruim-instructie (klei/ gipstafel was laatste les niet goed schoon)
- Krukken op tafel

maandag 24 januari 2011

Lesreflectie (24/01/'11 - 6e uur - 5V4)

Reflectie maandag 24 januari 2011 KUA 5V4

Reflectie Paul Budel
Presentaties schilderkunst 17e eeuw

- Amy en Leonie. Goed nagesproken.

- Jet en Pina.
- Je ziet dat er veel informatie nog uit te halen is. Andere leerlingen weten soms meer dat de twee leerlingen die het schilderij bespreken weten. Regie houden. Het ging goed maar het kan nog beter. Vooral de jongens rechts achterin.

- Hannah.
- De inhoud kon inderdaad uitgebreider.
- Er zit veel meer symboliek in dan dat ze vertelde.

- Midas en Kees. Prima

- Ilse en Maaike
- Goed dat je iemand aanwijst bij het bespreken als er geen reactie komt.

- Sam en Guus
- Bij de onrust die ontstond kon je eerder ingrijpen

- Heb je het idee dat er echt onderzoek gedaan is naar gegevens of worden er slechts interpretaties gepresenteerd?

- Denk aan tijdsbesef. Je komt tijd te kort.

- Het verschil tussen vormgeving en voorstelling is voor leerlingen niet duidelijk.

- Je zou nog meer aspecten die erg belangrijk zijn er uit kunnen lichten. Overbelicht ze maar.

- Stop afleiding. Kijk rond en zie wie je aan het afleiden is. Zeg er kort iets van ongewenst gedrag.

Zelfreflectie Marjanne

Ik had tijd te kort. Ik zou graag dieper in willen gaan op de presentaties. Er is te veel om op te reflecteren als het gaat om de presentaties. We kunnen het hebben over de inhoud, over de manier van vertellen van de inhoud. We kunnen het hebben over bronnen en het gebruik van bronnen. We kunnen het hebben over de presentatievaardigheden.
Het is eigenlijk te veel.
Als ik deze lessen over zou kunnen doen zou ik beginnen met een voorbeeld van hoe je een schilderij met de klas bespreekt. Zo hebben de leerlingen meteen een indruk van hoe je schilderij moet/ kan bespreken.
Leerlingen blijken het moeilijk te vinden om een schilderij te analyseren en te bespreken met de klas.
Ik vond de les over het geheel genomen goed verlopen. Leerlingen deden gemotiveerd mee met de les.
Ik vond het jammer dat ik een aantal voorbereidende lessen moest missen. Daardoor kon ik de leerlingen niet zo goed begeleiden tijdens hun onderzoeksfase.

Ik merk dat ik mijn concentratie op heel veel dingen tegelijk heb liggen tijdens mijn les. Vandaag was ik bezig met beoordelen van de inhoud van de presentatie en de presentatievaardigheden maar ook met structuur aanbieden, omgewenst gedrag benoemen en complimenten uitdragen naar gewenst gedrag.


Ik had tijdens de les te weinig tijd voor het beoordelen van de presentaties. Ik schrijf achteraf voor de leerlingen een beoordeling die gekoppeld is aan een lettercodering. (beoordeling die mee gaat tellen)

Lesplan woensdag 24 januari 2011 - 5V4

Lesplan KUA maandag 24-01-2011 – klas 5V4

Introductie (5 min.)

- De docent vertelt kort wat de bedoeling is deze les en wat er van de leerlingen wordt verwacht. Deze les staat in het teken van presentaties van leerlingen aan leerlingen. In de voorgaande les hebben de leerlingen in tweetallen presentaties voorbereid over een genreschilderij uit de 17e eeuw. Aan de hand van het schilderij gaan er om de beurt twee leerlingen een korte presentatie geven over het door hen bestudeerde kunstwerk. De vragen uit de opdracht die ze hebben moeten beantwoorden vormen de rode draad voor de presentatie.

- Terwijl er twee mensen presenteren, krijgt de rest van de klas de opdracht om aan de hand van een evaluatieformulier met criteria een evaluatie te geven op de presentatie. Omdat er de laatste les geen tijd was om uit te leggen hoe ik wil de dat de leerlingen het evaluatieformulier invullen wil ik daar vandaag extra aandacht aan besteden. Ik heb het formulier aangepast omdat leerlingen geen tijd hebben om veel dingen op te schrijven tijdens de presentaties. Ze beoordelen nu in een cijfercodering van 1 tot en met 5. 1 = onvoldoende en 5 = zeer goed. Zo kunnen leerlingen beoordelen of een bepaald onderdeel voldoende aanwezig is in de presentatie en of het onderdeel goed of niet goed wordt gepresenteerd. Of de informatie helder is of niet.

- Na iedere presentatie geeft de klas een tip en een top aan de klasgenoten die gepresenteerd hebben. Ik wil deze les meer doen met wat de leerlingen terug geven.

Lesinhoud (40 min.)
Presentaties van de leerlingen (5-10 min.)
Leerlingen begonnen in tweetallen een onderzoek naar de vorm/ inhoud/ functie van schilderijen uit de 17e eeuw. (historiestuk, genrestuk, stilleven, landschap, portret) Ze kregen een opdracht waarin vragen stonden die de rode draad vormden voor hun onderzoek. De onderzoeksresultaten die ze door middel van de beantwoording van de vragen vonden, legden ze schriftelijk vast.
Presentatie Na goed onderzoek en het beantwoorden van de vragen uit de opdracht zijn de leerlingen kenners geworden van het schilderij. In een korte presentatie vertellen ze aan de hand van hun schilderij aan de rest van de klas hun onderzoeksresultaten. Deze presentatie duurt minimaal 5 minuten en maximaal 10 minuten.
Evaluatie presentatie (4 min.)
Na iedere presentatie evalueren we kort over de presentatie met de klas. Leerlingen geven aan medeleerlingen een tip en een top mee.

Afsluiting van de les (5 min.)
De docent sluit centraal de les af door middel van tips en tops uit de les te benoemen. Ook is voor de leerlingen de ruimte om vragen te stellen.

Materiaal/ apparatuur
- PowerPoint met alle genre- schilderijen
- Evaluatieformulier
- Lesplan (3x)

Doelstellingen voor deze les
- De leerling kent de verschillenden genres uit de schilderkunst van de 17e eeuw: stilleven, portret, historiestuk, genrestuk en landschap.
- De leerling kan door middel van onderzoek in betrouwbare (door de docent aangereikte) bronnen een inhoudsvolle presentatie geven over een schilderij uit de 17e eeuw.
- De leerling kan door middel van samenwerking een goed lopende presentie houden.
- De leerling kan evalueren op een door klasgenoten gegeven presentie.


Evaluatieformulier - presentaties KUA - genreschilderkunst 17e eeuw – klas 5V4
Naam:

Presentatie 1
Schilderij:
Namen groepje:

Presentatie 2
Schilderij:
Namen groepje:

Presentatie 3
Schilderij:
Namen groepje:

Presentatie 4
Schilderij:
Namen groepje:


Inhoud presentatie
Zijn de volgende onderdelen in de presentatie naar voren gekomen?
Zijn de onderdelen duidelijk uitgelegd? 1=onvoldoende 2=zwak 3=voldoende 4=goed 5= zeer goed

Gegevens
1, 2, 3, 4, 5
Genre
1, 2, 3, 4, 5
Voorstelling
1, 2, 3, 4, 5
Vormgeving
1, 2, 3, 4, 5
Betekenis, achtergrond, relatie met de tijd
1, 2, 3, 4, 5
Functie
1, 2, 3, 4, 5


Presentatievaardigheden
De wijze waarop een boodschap wordt verpakt.

Oogcontact
1, 2, 3, 4, 5
Spreektempo
1, 2, 3, 4, 5
Houding
1, 2, 3, 4, 5
Stemvolume
1, 2, 3, 4, 5
Gebaren
1, 2, 3, 4, 5
Taalgebruik
1, 2, 3, 4, 5

vrijdag 21 januari 2011

Lesreflectie (17/01/'11 - 6e uur - 5V4)

Lesreflectie (Kim Ravers HKU) - KUA maandag 17-01-2011 – klas 5V4

Observatie- items
- Het duurt even voordat je begint. Wat leerlingen zijn even weg. Goed dat je door praat en toch begint.
- Je start wel terwijl het nog niet stil is.
- Een aantal leerlingen zit met een mond vol in de klas. Gezien? Ben je er mee akkoord?
- Leerling geeft antwoord na dat hij beurt krijgt. (helder!) maar antwoord is onverstaanbaar door kletsende leerlingen. Hoe wil jij dit hebben?
- ‘Oké, dat was mijn verhaal’ – hebben zij verder nog vragen?
- Je stem is duidelijk, fysiek mag je nog wel meer ruimte innemen!
- Een aantal leerlingen zit met i-phone (met internet) en ipod. Wat zijn jouw regels?
- Heb je er over nagedacht wat je gaat doen als leerlingen bij volgende opdrachten de boel niet voor elkaar hebben?
- Met welk doel reik jij alle bronnen aan? Zou je het ook (deels) los durven laten?
- Vind jij het oké dat leerlingen presenteren (of eigenlijk ‘voorlezen’) van papier? Wat zijn je eisen aan de presentatie? Die mis ik nog.
- “Mag ik nog even, graag de aandacht?” of “Jongens luister even – dit is belangrijk!”

Tips
- Neem fysiek maar wat meer ruimte in! Beweeg door het lokaal en gebruik je armen wat meer of jezelf wat extra aanwezigheid te geven.
- Stimuleer leerlingen niet alleen om de inhoud te vertellen maar ook om sprankelend te presenteren. Geef een kader, stel eisen, beloon.

Tops
- Je durft te improviseren en pakt het goed op!
- Goed dat je leerlingen stimuleert om niet alleen op internet te zoeken, maar ook in boeken.
- Goed dat leerlingen elkaar beoordelen, zo zijn ze actief betrokken bij de presentaties. Goed dat je een evaluatie/ beoordelingsformulier hebt gemaakt voor de leerlingen.

Lesreflectie (Paul Budel) - KUA maandag 17-01-2011 – klas 5V4

- Lesintro was iets te rommelig
- In het begin lijkt het of je niet weet wat je gaat zeggen.
- Neem rust. Eis dan ook absolute stilte voor je begint.
- Het namen opschrijven van leerlingen bij het door hen gekozen schilderij was een onhandig moment. Het ging te snel.
- Goed dat je rondvraagt of er nog vragen/ problemen zijn. Leerlingen gaan door elkaar heen reageren. Wijs mensen aan, noem naam, geef beurten. Nu verstaan leerlingen elkaars reactie niet.
- In tegenstelling tot de reflectie van Kim vind ik dat je juist te veel beweegt. Mijn advies is meer rust te nemen. Rust als het gaat om de inhoud van je les maar ook in je houding. Beperk je onrust of probeer het juist te gebruiken.
- Geef cijfers voor het werk van leerlingen. Kwaliteitscijfers. Maak in je reflectieformulier voor de leerlingen een schaalverdeling aan. Bijvoorbeeld van één tot vijf. Leerlingen kunnen dan aangeven in hoeverre ze een bepaald punt in de presentatie goed vinden. Leerlingen hebben te weinig tijd om echt punten op te schrijven.

Zelfreflectie KUA 5V4 17-01-2011

Ik had veel last van spanning voor deze les. Dat kwam door het stagebezoek van Kim Ravers maar ook doordat ik de voorgaande les afwezig was. Deze les was erg belangrijk voor het verloop van de les van vandaag. Ik had het gevoel dat ik niet goed voorbereid was op wat er zou gaan gebeuren. Uiteindelijk viel het mee. Ik heb gevraagd hoe ver de leerlingen waren met de voorbereiding van de presentatie.

De eerste 20 minuten van de les zijn de leerlingen verder gaan werken aan de presentatievoorbereiding.
Leerlingen verspreidden zich door de school. Dit voelde niet goed. Ik vroeg me af of ze wel weer op de afgesproken tijd weer in het lokaal terug zouden zijn.

Ik had meer aandacht willen besteden aan hoe ik wilde dat de leerlingen elkaars presentatie zouden beoordelen. Maar door tijdsgebrek heb ik daar niet lang bij stil kunnen staan.

Ik vond het lastig was ik met een leerling aan moest die al klaar was met de voorbereiding van de presentatie. Ik had namelijk geen tijd om na te kijken of de verzamelde informatie voldoende was en of de inhoud goed was.

Leerlingen kwamen zeggen dat ze geen informatie konden vinden over een bepaald schilderij. Gelukkig wist ik wel dat er beslist informatie over dat schilderij te vinden was op de website van het Rijksmuseum. Leerlingen proberen uit luiheid zich er gemakkelijk van af te maken.

Beoordelen van het leerlingenwerk vind ik lastig. Nemen leerlingen de opdracht wel serieus? Helaas kan ik er geen cijfer voor geven dat mee telt. Misschien kan ik het werk op een andere manier beoordelen.

Ik ben blij met mijn les als ik terug kijk naar de stres die ik van te voren had.
Wel merk ik dat ik het heel moeilijk vind om goed voorbereid te zijn. Ik vind plannen en structureren erg lastig. Ik voel het echt als een gevecht om een les in elkaar te zetten en helder te zijn tegenover de leerlingen.

Lesplan KUA maandag 17-01-2011 – klas 5V4

Lesplan KUA maandag 17-01-2011 – klas 5V4

Introductie (5 min.)

- De docent vertelt kort wat de bedoeling is deze les en wat er van de leerlingen wordt verwacht. Deze les staat in het teken van presentaties van leerlingen aan leerlingen. In de voorgaande les hebben de leerlingen in tweetallen presentaties voorbereid over een genreschilderij uit de 17e eeuw. Aan de hand van het schilderij gaan er om de beurt twee leerlingen een korte presentatie geven over het door hen bestudeerde kunstwerk. De vragen uit de opdracht die ze hebben moeten beantwoorden vormen de rode draad voor de presentatie.

- Terwijl er twee mensen presenteren, krijgt de rest van de klas de opdracht om aan de hand van een evaluatieformulier met criteria een evaluatie te geven op de presentatie.

- Na iedere presentatie geeft de klas een tip en een top aan de klasgenoten die gepresenteerd hebben.

Lesinhoud (40 min.)
Presentaties van de leerlingen (5-10 min.)
Leerlingen begonnen in tweetallen een onderzoek naar de vorm/ inhoud/ functie van schilderijen uit de 17e eeuw. (historiestuk, genrestuk, stilleven, landschap, portret) Ze kregen een opdracht waarin vragen stonden die de rode draad vormden voor hun onderzoek. De onderzoeksresultaten die ze door middel van de beantwoording van de vragen vonden, legden ze schriftelijk vast.
Presentatie Na goed onderzoek en het beantwoorden van de vragen uit de opdracht zijn de leerlingen kenners geworden van het schilderij. In een korte presentatie vertellen ze aan de hand van hun schilderij aan de rest van de klas hun onderzoeksresultaten. Deze presentatie duurt minimaal 5 minuten en maximaal 10 minuten.
Evaluatie presentatie (4 min.)
Na iedere presentatie evalueren we kort over de presentatie met de klas. Leerlingen geven aan medeleerlingen een tip en een top mee.

Afsluiting van de les (5 min.)
De docent sluit centraal de les af door middel van tips en tops uit de les te benoemen. Ook is voor de leerlingen de ruimte om vragen te stellen.

Materiaal/ apparatuur
- PowerPoint met alle genre- schilderijen
- Evaluatieformulier
- Lesplan (3x)

Doelstellingen voor deze les
- De leerling kent de verschillenden genres uit de schilderkunst van de 17e eeuw: stilleven, portret, historiestuk, genrestuk en landschap.
- De leerling kan door middel van onderzoek in betrouwbare (door de docent aangereikte) bronnen een inhoudsvolle presentatie geven over een schilderij uit de 17e eeuw.
- De leerling kan door middel van samenwerking een goed lopende presentie houden.
- De leerling kan evalueren op een door klasgenoten gegeven presentie.
Evaluatieformulier - presentaties KUA - genreschilderkunst 17e eeuw – klas 5V4
Naam:


Presentatie 1
Schilderij:

Namen groepje:


Presentatie 2
Schilderij:

Namen groepje:
Presentatie 3
Schilderij:

Namen groepje:
Presentatie 4
Schilderij:

Namen groepje:
Inhoud presentatie
Zijn de volgende onderdelen in de presentatie naar voren gekomen?
Zijn de onderdelen duidelijk uitgelegd?

Gegevens

Genre

Voorstelling

Vormgeving

Betekenis, achtergrond, relatie met de tijd

Functie


Presentatievaardigheden
De wijze waarop een boodschap wordt verpakt.

Oogcontact

Spreektempo

Houding

Stemvolume

Gebaren

Taalgebruik

Analyse-schema Schilderkunst

Analyseschema Schilderkunst

Wat zie je?

Geef een korte beschrijving van de afbeelding; vermeld de kunstenaar, de titel, het jaartal en het

formaat van het werk.

Hoe is het gemaakt?

Vorm: beeldende middelen
(alle middelen die men gebruikt om een 2, 3-dimensionaal beeld te maken)

Kleur

contrast:
licht<>donker (tegenstelling met lichte en donkere kleuren)
warm<>koud (als koude en warme kleuren in combinatie met elkaar worden gebruikt)
vrolijk<>somber (vrolijke en sombere kleuren in combinatie met elkaar gebruikt)

soort kleur:

primair (rood, geel, blauw; kleuren niet door mengen te verkrijgen) gemengd, complementair (kleuren die in de kleurencirkel tegenover elkaar liggen; de kleuren zijn tegengesteld aan elkaar en versterken elkaar)

symbolisch kleurgebruik:
(een kleurgebruik waarbij de kleuren een bepaalde betekenis hebben, bijv. rood voor de liefde)

Licht

contrast
clair-obscur: een manier van schilderen waarbij de nadruk ligt op het sterke contrast tussen licht en donker; de lichtbron is meestal moeilijk aanwijsbaar of de lichtbron is van de afgebeelde voorwerpen zelf; meestal om een dramatische effect te bereiken. Vooral in de 17e eeuw in Nederland.

Lichtbron
zichtbaar<>verborgen (is er een lichtbron en is die te zien of niet?)

soorten licht
kunstlicht/ sfeerlicht/ natuurlijk licht (landschappen ed.) /symbolisch licht (licht wordt symbolisch gebruikt)

soorten schaduw
eigenschaduw (de schaduw op het voorwerp zelf) <> slagschaduw (de schaduw van een voorwerp op de grond of op een ander voorwerp)

spiegeling
(wanneer een afgebeeld voorwerp gespiegeld wordt; het spiegelbeeld in een spiegel, op een raam of bijv. op water)

plasticiteit (ruimtesuggestie van het oppervlak van een voorwerp, dat je het als het ware kunt voelen)

Ruimte (Hoe wordt ruimte gesugge-reerd?)

standpunt
(wat is het standpunt van de schilder?; dit is alléén van toepassing bij een figuratief schilderij of een schilderij dat gemaakt is naar de waarneming)

overlapping
(manier van ruimtesuggestie; gedeelten van vormen zijn niet te zien omdat er andere vormen voor staan)

afsnijding
(manier van ruimtesuggestie; vorm is niet geheel ‘af’)

coulissenwerking
(ruimtesuggestie door de voorstelling, zoals bij toneeldecors, achter elkaar in te delen)

ruimtesuggestie
verkleining (verder weg steeds kleiner weergeven) /verkorting (het kleiner (korter) zien of tekenen van de werkelijke lengte)
/lijnperspektief (ruimtesuggestie d.m.v. lijnen die naar een of meer vluchtpunten op de horizon lopen) /atmosferisch perspektief (ruimtesuggestie doordat vorm en kleur dichter bij de horizon vervagen)

Compositie
De manier waarop de verschillende onderdelen (voorwerpen of vormen en kleuren) t.o.v. elkaar zijn geplaatst en een geheel vormen.

symmetrisch
(wanneer een beeld in twee helften verdeeld kan worden die precies of ongeveer elkaars spiegelbeeld zijn) <> a-symmetrisch (symmetrie ontbreekt; deze ongelijkheid kan een extra spanning aan de compositie geven en het kan een ‘richting’ aangeven die laat zien waar de nadruk van het beeld ligt)

diagonale compositie
(de belangrijkste, de kleurigste, de grootste vormen zijn in een diagonale richting geplaatst)
verticale compositie
(de belangrijkste, de kleurigste, de grootste vormen zijn in een verticale richting geplaatst)
horizontale compositie
(de belangrijkste, de kleurigste, de grootste vormen zijn in een horizontale richting geplaatst)

Materiaal
verf: olieverf/ plakkaatverf/ acrylverf
potlood, kleurpotlood
krijt: pastelkrijt, oliepastelkrijt
inkt

drager: papier, hout, karton, doek, plastic, glas

Techniek

geschilderd:
grof (je ziet de verfstreek goed en er zijn niet veel details)<>fijn (veel details, je ziet bijna niet dat het geschilderd is)

getekend

gedrukt

Waarover gaat het?
Inhoud: betekenis/ interpretatie

Wat is het thema:
religieus (onderwerp/ verhaal van beeld is gebaseerd op een religieuze vertelling)/ mythologisch (onderwerp/ verhaal van beeld is gebaseerd op een mythologisch verhaal)/ wereldlijk (aanduiding voor alle niet-religieuze kunst)
Wat is de bedoeling van de kunstenaar?
Wat wil hij op de toeschouwer overbrengen?
Is het figuratief (een beeld met een herkenbare voorstelling) of abstract (zonder een herkenbare voorstelling)?
In welke stijl(periode) is het gemaakt?
Waarvoor/ waarom is het gemaakt?
Functie

Wie is de opdrachtgever (kerk, staat, kunstkenner, koper); Bij autonome kunst (veelal 20e, 21e eeuw is er geen sprake van een opdrachtgever.
Welke functie(s) heeft het?
esthetisch (smaakvol, verfijnd, kunstzinnig, verfraaid), symbolisch (als het beeld ergens symbool voor staat),
versierend,
maatschappelijk-sociaal (het beeld heeft betrekking op de maatschappij),
reclame,
gevoelsuiting (de kunstenaar uit zijn gevoel in het beeld)
Wanneer je een beeld (schilderij, tekening) analyseert, benoem je alléén die aspecten die te zien zijn: EERST KIJKEN, DAN BENOEMEN.

woensdag 12 januari 2011

Lesplan KUA maandag 10-01-2011

Lesplan KUA maandag 10-01-2011 (verplaatst naar donderdag 13-01-2011)

Introductie
- Uitleg schilderkunst in de 17e eeuw. (historiestuk, genrestuk, stilleven, landschap, portret)
- Schilderijenopdracht uitleggen.

Lesinhoud
Leerlingen beginnen in tweetallen een onderzoek naar de vorm/ inhoud/ functie van schilderijen uit de 17e eeuw. (historiestuk, genrestuk, stilleven, landschap, portret) Ze krijgen een opdracht waarin vragen staan die de rode draad vormen voor hun onderzoek. De onderzoeksresultaten die ze door middel van de beantwoording van de vragen vinden, leggen ze schriftelijk vast. Daarnaast geven ze een korte presentatie.


1. Verslag Na goed onderzoek, beantwoorden de leerlingen de vragen uit de opdracht. Ze leveren een schriftelijk verslag in dat mee zal tellen bij de beoordeling van de presentatie.

2. Presentatie Na goed onderzoek en het beantwoorden van de vragen uit de opdracht zijn de leerlingen kenners geworden van het schilderij. In een korte presentatie vertellen ze aan de hand van hun schilderij aan de rest van de klas hun onderzoeksresultaten. Deze presentatie duurt minimaal 5 minuten en maximaal 10 minuten.

Afsluiting van de les
- Vragen beantwoorden
- Huiswerk (verder werken aan onderzoek)

Onderzoeksvragen - Schilderkunst 17e eeuw – KUA – 01-2011 – 5V4

Onderzoeksvragen - Schilderkunst 17e eeuw – KUA – 01-2011 – 5V4
1. Verslag Na goed onderzoek, beantwoorden jullie de onderstaande vragen. Dit moet digitaal worden ingeleverd via ELO.
2. Presentatie Na goed onderzoek en het beantwoorden van de bovenstaande vragen zijn jullie kenners geworden van het schilderij. In een korte presentatie vertel je aan de hand van jullie schilderij aan de rest van de klas je onderzoeksresultaten. Deze presentatie duurt minimaal 5 minuten en maximaal 10 minuten.


Gegevens van het schilderij
- Door wie is het gemaakt?
- Wanneer is het gemaakt?
- Welke afmetingen heeft het schilderij?
- Met welk materiaal is dit schilderij gemaakt?
- Waar is het schilderij te zien of wordt het bewaard?

Genre
- Tot welk genre behoort dit schilderij?
- Aan welke kenmerken van dit genre zie je in dit schilderij terug?
- Geef een definitie van genre waartoe dit schilderij behoort.

Voorstelling
- Wat zien we op het schilderij?
- Wandel met de klas door het schilderij en benoem wat je precies ziet.

Vormgeving
- Hoe is het schilderij gemaakt?
- Met welke materiaal is het schilderij gemaakt?
- Wat kun je zeggen over de beeldende middelen die gebruikt zijn in het schilderij? Betrek daarin kleur, licht, ruimte en compositie. (zie Analyseschema Schilderkunst)

Betekenis – achtergrond – relatie met de tijd
- Waar gaat het schilderij over?
- Wordt er een verhaal verteld?
- Liggen er diepere betekenis(sen) in dit schilderij? Is er gebruik gemaakt van symboliek in het schilderij (bijv. in voorwerpen, gebaren, het verbeelde verhaal, of het geheel van het schilderij)
- Welke betekenis had dit schilderij voor de burgers uit de 17e eeuw?
- Zijn er belangrijke gegevens over het leven van de kunstenaar m.b.t. de inhoud van het schilderij?

Functie
- Welke functie had dit schilderij in de 17e eeuw?
- Voor wie is dit schilderij gemaakt?

Bronnen
- De beschikbare literatuur, in het lokaal aanwezig
-
http://www.digischool.nl
-
http://www.cultuurwijs.nl
-
http://www.rijksmuseum.nl
-
http://www.kunstbus.net
-
http://www.kunst-stof.nl

dinsdag 11 januari 2011

Keuze genre-schilderijen 17e eeuw - onderzoek leerlingen 5V4

Historieschilderkunst is het schilderen van scènes met een verhalende inhoud uit de klassieke geschiedenis, christelijke geschiedenis en mythologie alsook het weergeven van historische gebeurtenissen uit het verre of nabije verleden.

Een historiestuk is het resultaat hiervan; een
schilderij dat een afbeelding geeft van een bijbels, mythologisch, historisch, allegorisch of literair tafereel. Het gaat meestal om een schilderij van een relatief groot formaat, waarop meerdere figuren zijn afgebeeld.

Rembrandt van Rijn, Tobias en Anna met het bokje, 1626
Rembrandt van Rijn, Nachtwacht, 1642

Genreschilderkunst. Genrestukken of -taferelen zijn schilderijen, tekeningen of prenten waarop mensen zijn afgebeeld in hun dagelijkse omgeving: in huis, in een café of aan het werk. Deze werken lijken naar het leven geschilderd, maar zijn in werkelijkheid meestal in het atelier van een schilder ontstaan. Soms bevatten genrestukken een moralistische les. De ene keer is de boodschap heel duidelijk, de andere keer moet de toeschouwer moeite doen om de voorstelling te ontraadselen. Vaak ook is zo'n huiselijk tafereeltje niets meer en niets minder dan een mooi schilderij voor aan de muur.

Genrestuk als term. De aanduiding 'genre' ontstond pas aan het eind van de 19de eeuw en wordt vooral in onze eeuw veel gebruikt.


Jan Steen, Het Sint-Nicolaasfeest, Ca. 1663-1665
Velásquez, Las Meninas, 1656


Stil leven
Een stilleven is een artistieke compositie (schilderij, tekening, foto) van
voorwerpen. In een stilleven komen meestal geen levende wezens voor. Met het schilderen van een stilleven kan een schilder zich concentreren op de compositie en op het gebruik van kleur en toonwaarde. Een stilleven is dus een studiewerk. De stillevens uit de Vlaams- Nederlandse schilderkunst uit de 17e eeuw zijn vooral beroemd om de stofuitdrukking, de weergave van het oppervlak van een voorwerp. In één stilleven laat de schilder zijn vaardigheid zien om tegelijkertijd bijvoorbeeld het karakter van een satijnen kleed, een droog brood, een mat ei, bedauwde druiven, een hard glanzend glas en een parelmoeren schelp weer te geven. Vaak gebruikten schilders hun geliefde objecten telkens opnieuw.

Jan Baptist Weenix, Een hond en een kat bij een half geslachte ree, ca. 1647-60
Willem Kalf, Stilleven met een Ming-schaal, circa 1660

Landschap
Een schilderij dat een landschap verbeeldt. Doeken werden vaak in het atelier vervaardigd en waren deels aan de fantasie ontsproten. Dit zou nu spoedig veranderen: men ging nu schilderen wat men zelf waargenomen had, vaak aan de hand van schetsen die op locatie gemaakt waren. De horizon werd nu vaak laag gehouden, waardoor er meer ruimte kwam voor de vaak zo indrukwekkende en karakteristieke Hollandse wolkenluchten, met hun geheel eigen licht. Duinformaties behoorden tot de favoriete onderwerpen, maar ook rivierlandschappen met brede uiterwaarden, waar koeien op graasden, een silhouet van een stad op de achtergrond. Ook winterlandschappen maakte men graag. Natuurlijk was ook de zee een onuitputtelijke bron van inspiratie. Grote doeken verhaalden van beroemde zeeslagen, van een Hollandse marine op de toppen van haar kunnen.


Jan van Goyen, Zomer, 1625
Claude Lorrain, Landschap met de vader van Psyche die aan Apollo offert, 1660-70
Portret


Een portret is een schilderij gemaakt door een portretschilder, een foto gemaakt door een fotograaf, een gebeeldhouwde weergave van iemands hoofd of buste, of een andere artistieke voorstelling van een persoon of een groep. Portretten zijn vaak eenvoudige afbeeldingen van het gezicht zonder veel creativiteit (zoals pasfoto's). De opzet is te tonen hoe de persoon eruit ziet, met soms wat artistiek inzicht in zijn of haar persoonlijkheid. Meestal is herkenbaarheid van het gezicht het belangrijkst.

Een schuttersstuk of doelenstuk (van
doelen, een plek waar boogschutters oefenden) is een geschilderd groepsportret van de leden van een schuttersgilde. Het genre werd uitsluitend in de Nederlanden beoefend in de 16e en 17e eeuw.

Frans Hals, De vrolijke Drinker (1630)
Rembrandt van Rijn, De staalmeesters, 1662

Lesplan woensdag 12 januari 2010

5V4 b007 KUBV 1e en 2e lesuur

Introductie
n.v.t.

Gemaakt huiswerk
· Opdrachtpapieren lezen
· Opdracht 1
· Opdracht 3
· Vaktheorie 1+2
· Opdracht 4

Lesinhoud
· Werken aan opdracht 2
· Opdracht 4

Uitleg huiswerk
· Vaktheorie 3+4

donderdag 6 januari 2011

Voornemens n.a.v. lesreflectie KUBV 05/01/2011 5V4

Voornemens KUBV 5V4

Lesintroductie
Ik wil mijn les starten met nieuwe inspiratie. Een boeiend voorbeeld van een kunstenaar. Een citaat. Iets wat leerlingen nieuwe energie geeft om te blijven presteren en om meer uit ze te halen dan ze zelf dachten.

Aandacht voor de schetsfase
Hoe kan ik leerlingen stimuleren om niet aan het eerste idee vast te blijven hangen? Wat kan ik doen om het idee in hun hoofden te overtreffen? Kan ik inspirerende voorbeelden gebruiken die laten zien dat er zoveel meer mogelijk is? Kan ik laten zien hoe kunstenaars veel verschillende dingen hebben geprobeerd / geschetst voor ze iets geniaals hebben neergezet?

Lesafsluiting
De afsluiting van de les is een aandachtspunt voor mij. Ik wil aandacht gaan geven aan het opruimen en een centrale afsluiting.

woensdag 5 januari 2011

Lesreflectie woensdag 05 januari 2010 - 5V4 - KUBV

Hoe vond je dat het ging?

Goed. Leerlingen luisterden goed naar mijn introductie. Mijn lesinstructie bleek helder te zijn. Dit merkte ik aan de werkhouding van de leerlingen. Ze gingen vrij snel goed aan de slag.


Het viel mij op dat er veel leerlingen waren die hun huiswerk niet hadden gemaakt. Daar heb ik dan ook extra nadruk op gelegd. Dit deed ik door leerlingen persoonlijk te vragen hoe ver ze waren en hen persoonlijk advies te geven over hoe ze verder moesten werken.

Ook aan het einde van de les heb ik klassikaal aandacht besteed aan het maken van het huiswerk.

Het was ook wel te verwachten dat veel leerlingen het huiswerk niet gemaakt zouden hebben. De laatste les waarin ik het huiswerk voor deze les opgaf is ruim drie weken geleden.


In de les zijn de leerlingen goed aan de slag.


De les blijkt te kort voor de opdracht. Leerlingen zijn ongeveer op de helft van de opdracht voor deze les. Gelukkig hebben we tijd om de volgende les verder te werken aan deze opdracht.


Het valt op dat veel leerlingen vragen stelden waarop ze de antwoorden hadden kunnen weten. Leerlingen blijken weinig tijd te nemen voor het lezen van de opdracht.

Daardoor moest ik vaak verwijzen naar de opdrachtuitleg.

Verder zijn veel leerlingen slordig als het gaat om dummies. Ze vergeten deze.


Er waren een aantal leerlingen die al een eindontwerp in hun hoofd hebben zitten. Sommige klemmen zich zo aan dat idee dat ze de schetsopdrachten niet serieus nemen. Ze vragen zich af waarom ze dat moeten doen als ze al een prachtig idee hebben.

Ik merk dat ik het moeilijk vind om leerlingen die al een vast idee in hun hoofd hebben een beetje ontvankelijker te maken voor nieuwe inspiratie. Al snel nemen ze dat negatief op omdat ze het naar vinden als docenten altijd wat anders van je willen.

Een mooie onderzoeksvraag voor de komende tijd is dan ook: Hoe kan ik leerlingen stimuleren om niet aan het eerste idee vast te blijven hangen? Wat kan ik doen om het idee in hun hoofden te overtreffen? Kan ik inspirerende voorbeelden gebruiken die laten zien dat er zoveel meer mogelijk is? Kan ik laten zien hoe kunstenaars veel verschillende dingen hebben geprobeerd / geschetst voor ze iets geniaals hebben neergezet?



Reflectie Paul


Je voorbereiding was goed. De bijlage met houtverbindingen bijvoorbeeld was top. Je had ook de voorbeeld houtverbindingen die in het lokaal ophangen kunnen gebruiken bij je uitleg.


Je gaf de leerlingen de opdracht voor deze les op papier. Voor deze les was dat uitstekend want veel leerlingen waren zo net na de vakantie hun opdrachtpapieren / dummy vergeten.

Het gaf ook een helder kader aan de leerlingen waardoor ze snel aan de slag gingen.

Denk er wel aan dat je dit niet iedere les kunt doen, dat kost te veel papier. Leerlingen moeten gewoon hun spullen bij zich hebben.


Tijdens de les liep je rond en beantwoordde je vragen. Dat ging goed. Eèn leerling kwam naar mij toe met het feit dat jij haar vraag niet kon beantwoorden.

Nu ik hoor dat je het wel hebt verteld denk ik dat ze om bevestiging kwam vragen aan mij.


Ik denk dat de afsluiting van de les een aandachtspunt voor je kan zijn. Ik vraag me af hoe je dat had gedaan als ik niet alles stil had gelegd. Geef aandacht aan het opruimen en een centrale afsluiting. Geef aan hoe je dat wil.


Wel goed dat je aandacht gaf aan 'verzamelen'. Mooi! Je onderstreept dat het belangrijk is en waarom.

dinsdag 4 januari 2011

"Een boom die zo hard wil groeien dat hij zijn wortels uit de aarde trekt, zweeft niet ten hemel, maar valt om."
Harry Mulisch Nederlands schrijver (1927-2010)

Lesplan woensdag 05 januari 2010 - 5V4

Lesplan woensdag 05 januari 2010
5V4 b007 KUBV 1e en 2e lesuur

Introductie
· Follydock
· 3D-studies architraaf- en gewelfbouw

Gemaakt huiswerk
· Opdrachtpapieren lezen
· Opdracht 1
· Opdracht 3
· Vaktheorie 1+2

Lesinhoud
· Werken aan opdracht 2

Uitleg huiswerk
· Opdracht 4


1A) Foto’s maken
(A) Foto’s maken in de ‘buiten’ ruimte. Kies een plek onder de open hemel waar jij je folly zou willen bouwen, bijvoorbeeld een plek in een winkelstraat, stukje park of steegje. Breng de gekozen plek goed in beeld met je fotocamera.
- Maak een overzichtsfoto van de omgeving
- Maak ong. 5 verschillende, duidelijke foto’s van de precieze plek
- Maak foto’s van verschillende interessante details rond die plek

(B) Foto’s maken in de ‘binnen’ ruimte. Kies een plek in een gebouw waar jij je folly zou willen bouwen, bijvoorbeeld een plek in de school, een ziekenhuis, een zwembad, de sportschool, een kerk of kasteel. Breng de gekozen plek goed in beeld met je fotocamera.
- Maak een overzichtsfoto van de ruimte
- Maak ong. 5 verschillende, duidelijke foto’s van de precieze plek
- Maak foto’s van verschillende interessante details rond die plek

(C) Foto’s maken van vervoerbare objecten.
- Maak ongeveer 10 verschillende, duidelijke foto’s van 10 vervoerbare objecten/follies.
- Beschrijf voor deze 10 verschillende vervoerbare objecten, op welke manier ze verplaatsbaar zijn.
- Maak foto’s van interessante details van die objecten

Tijdens het fotograferen ga je fantaseren over een architectonische toevoeging in de bestaande omgeving of de verplaatsbaarheid van objecten/ follies.

B) Foto’s kopiëren (ABC)
Print de foto’s uit (in grijswaarden).
(AB) Neem een foto van de precieze plek en maak hier 3 kopieën van op A4-formaat, plak ze in je dummy. Kopieer je andere foto’s ook (vergroot en verklein) en bewaar die los.

(C) Print de foto’s van de vervoerbare objecten/ follies uit en plak ze in je dummy. Schrijf onder iedere foto op welke manier dat object verplaatsbaar is.

3) 2D-studies
(AB) Neem de 3 kopieën op A4 formaat, uit opdracht 1B. Maak met behulp van deze kopieën 3 verschillende ideeschetsen voor een folly. Kijk steeds goed en bedenk wat voor architectonische toevoeging je kan doen op de gekozen plek.
> Bijvoorbeeld:
met zwarte stroken papier kan je een nieuwe vorm in de omgeving plakken,
je kan uit tijdschriften knippen en op een collage-achtige manier een nieuwe vorm in je kopietje plakken,
uit je andere foto’s kan je stukjes knippen en die op een andere manier op je kopie plakken,
je kan op je kopie nieuwe vormen schilderen of tekenen.

(C) Maak 3 collages/ ideeschetsen op A4 formaat. Schets drie verschillende vervoerbare follies die alle drie op een andere manier verplaatsbaar zijn.
Denk bij de vormgeving goed na over de verplaatsbare functie. Maak je gebruik van wielen, rupsbanden, waterkracht, licht gewicht, drijvende kracht, vleugels, inklapbaarheid, opvouwbaarheid?
Gebruik de 10 gefotografeerde objecten uit opdracht 1B in je ideeschetsen.

Vaktheorie
Opdracht 1
Maak de opdrachten bij Zienswijze Architectuur. Deze kun je achter Zienswijze Architectuur vinden.
Opdracht 2
Zoek informatie op internet over het postmodernisme in de architectuur.
Maak er een samenvatting van op ± twee A4-tjes.
Laat de volgende punten aan bod komen:
· Wanneer en waar ontstaan?
· Uitgangspunten van het postmodernisme
· Waar is het een reactie op
· Wat zijn de stijlkenmerken
· Noem enkele belangrijke architecten met hun gebouwen en ideeën

Lesinhoud: Opdracht 2
2) 3D-studies architraaf- en gewelfbouw (± 10 x10 x 10 cm) (ABC)
Bestudeer de zienswijze architectuur.
- Maak van hout een ruimtelijk model van architraafbouw. Neem twee latten als zuilen. Pas een houtverbinding toe en bevestig het op een plaatje multiplex.
- Maak van dik ijzerdraad een model van gewelfbouw op een plaatje multiplex. Maak je constructie dicht met gipsverband, vloeipapier, cellofaan of papier-maché.

Huiswerkopdracht
Opdracht 4
4) 2D-studies met associatie/vervreemding.
(AB) Je folly moet een relatie hebben met de omgeving. Ook moet het een vervreemdend effect hebben in de omgeving. Om daar over na te denken, doe je deze opdracht.
- Zoek ongeveer 5 afbeeldingen van dingen die te maken kunnen hebben met jouw plek. Bijvoorbeeld een vogelhuis, wijnfles, auto, kerktoren, straatkrant, winkelwagen, gehaaste mensen, zonnende mensen, zittende mensen, liggende mensen, zwemmende mensen, zwerver, vrachtschip, koe, geranium, glas-in-loodraam enzovoorts.
- Gebruik deze afbeeldingen als inspiratie voor verschillende follies voor jouw omgeving. Maak hiermee 2 (of meer) ideeschetsen in je dummy.

(C) Je folly moet een vervreemdend effect hebben. Om daar over na te denken, doe je deze opdracht.
- Zoek ongeveer 5 afbeeldingen met vervreemdende elementen daarin.
- Gebruik deze afbeeldingen als inspiratie voor jouw verschillende follies. Maak hiermee 2 (of meer) ideeschetsen in je dummy.

Architraafbouw
Er is sprake van architraafbouw als dragende, horizontale elementen (architraven) door verticale elementen (muren, balken of zuilen) gedragen worden.
Het meest eenvoudige constructieprincipe bestaat, tot aan het begin van onze jaartelling, uit de toepassing van "een balk op twee steunpunten". In verband met benodigde stabiliteit kan deze constructie slechts bestaan als de steunpunten naast verticale krachten ook horizontale krachten kunnen opnemen. Men verkreeg dit door de steunpunten te voorzien van een voetverbreding. Horizontale zijdelingse krachten kunnen o.a. worden veroorzaakt door wind en aardbevingen.
Naarmate de organisatietechniek beter werd konden de constructies ontzagwekkende afmetingen aannemen. Doch van een verdergaande constructief-technische ontwikkeling was echter geen sprake.
Ook de Grieken pasten bij hun bouwwerken slechts het principe van de "balk op twee steunpunten" toe.
Door de architraafbouw bleef men beperkt in de mogelijkheid om werkelijk grote ruimten te overspannen. Het is n.l. niet mogelijk om de schaal van de overspanningconstructie onbeperkt te vergroten.
Ieder constructiesysteem heeft bij een bepaalde materiaalkeuze een zekere maximum overspanning, waarboven de constructie niet kan bestaan.
De Grieks tempels zijn voorbeelden van architraafbouw. De architraaf is een stenen balk (dwarsbalk) die rust op zuilen. De architraaf draagt de overkapping; de zuilen leiden de druk naar beneden. Hierdoor konden al wat grotere binnenruimten overkapt worden, maar daar waren nog wel veel zuilen en dikke muren voor nodig.
Gewelfbouw
De skeletbouw
Bij de skeletbouw wordt het gebouw niet langer gedragen door muren, maar door een geraamte van hout, steen of ijzer. De muren dienen alleen nog als een afscheiding of kunnen vervangen worden door ramen.

Het bekendste voorbeeld van stenen skeletbouw zijn de gotische kathedralen. Door het gebruik van bogen ontstaan overkappingen (gewelven), waardoor grote binnenruimten overkapt kunnen worden. Deze gewelven die in gotische kerken en kathedralen werden toegepast, heten kruisribgewelven. De ribben leiden de druk zijwaarts naar de pijlers, die de druk langs de muren naar beneden geleiden. De druk is echter zo groot, dat de pijlers en muren van buitenaf gestut moeten worden door luchtbogen en steunberen.
De Romeinse architecten maakten vaak gebruik van de rondboog en tongewelf (afbeelding 4-4a). De Boog van Titus in Rome is een ander voorbeeld. Op afbeelding 4-6 zien we de triomfboog, die is gemaakt ter ere van de overwinning van keizer Titus op Jeruzalem in het jaar 70. De keizer reed hier met zijn gevolg onder door tijdens een processie ter ere van de overwinning. De gebeurtenis zelf staat ook afgebeeld op de reliëfs van de boog. Om een vierkante ruimte te overbruggen maakten de Romeinen gebruik van een kruisgewelf. Zie afbeelding 4-4b. Dit type kruisgewelf zou in de middeleeuwen gebruikt worden voor het bouwen van kerken. Een rond gebouw werd overspannen met een koepel. Dit is een type gewelf dat we bij de Grieken niet terugvinden. Het is typisch Romeins. Het Pantheon in Rome is een mooi voorbeeld van de mogelijkheden van de combinatie beton en koepel.

Opdracht 2 - 3D-studies architraaf- en gewelfbouw (± 10 x10 x 10 cm) (ABC)

Bestudeer de zienswijze architectuur.
• - Maak van hout een ruimtelijk model van architraafbouw. Neem twee latten als zuilen. Pas een houtverbinding toe en bevestig het op een plaatje multiplex.
• - Maak van dik ijzerdraad een model van gewelfbouw op een plaatje multiplex. Maak je constructie dicht met gipsverband, vloeipapier, cellofaan of papier-maché.

• Bijlage 1 – Houtverbindingen
• Bijlage 2 – Boogvormen
• Bijlage 3 – Gewelven:
kruisgewelf, kruisribgewelf, netgewelf, stergewelf, tongewelf, waaiergewelf

Opdracht 2 - 3D-studies architraaf- en gewelfbouw (± 10 x10 x 10 cm) (ABC)














Opdracht 2 - 3D-studies architraaf- en gewelfbouw (± 10 x10 x 10 cm) (ABC)


Bestudeer de zienswijze architectuur.
•- Maak van hout een ruimtelijk model van architraafbouw. Neem twee latten als zuilen. Pas een houtverbinding toe en bevestig het op een plaatje multiplex.
•- Maak van dik ijzerdraad een model van gewelfbouw op een plaatje multiplex. Maak je constructie dicht met gipsverband, vloeipapier, cellofaan of papier-maché.
•Bijlage 1 – Houtverbindingen
•Bijlage 2 – Boogvormen
•Bijlage 3 – Gewelven: kruisgewelf, kruisribgewelf, netgewelf, stergewelf, tongewelf, waaiergewelf

Tentamevoorbereiding: Aantekeningen + controleopdrachten Renaissance

Vroeg Renaissance – Florence – 15de eeuw
Hoog- en Laat Renaissance – Rome – 16de eeuw
de Renaissance (wedergeboorte) is een periode waarin de letteren, kunst en wetenschappen tot grote bloei
kwamen. De ontwikkeling begon in Italië in de late 14e eeuw, maar breidde zich snel uit over Europa.
De mens is het middelpunt, niet meer de kerk, zoals in de Middeleeuwen
De kunst is rustig, evenwichtig, symmetrisch en laat ideale verhoudingen zien
Grotere suggestie van ruimte: in het platte vlak door middel van perspectiefleer, en in de beeldhouwkunst door zeer
plastisch te werken.
In de 16de eeuw is in heel West-Europa sprake van Renaissance. Dit is het gevolg van o.a.:
o de druktechniek
o reproductie van kunstwerken
o verspreiding van voorbeeldboeken voor o.a. architectuur en versieringen.
o reizen van kunstenaars naar Italië
Aan het ontstaan van de Renaissance hebben een groot aantal factoren meegewerkt:
- meer zelfbewustzijn bij de mens
- opkomst van het Humanisme
- de religieuze eenheid wordt doorbroken: Reformatie
- opkomst van natuurwetenschappelijk onderzoek (universiteiten)



geldeconomie gaat ruilhandel overheersen
- ridderstand verliest macht en aanzien
- de burger neemt een steeds belangrijker plaats in in het maatschappelijk leven
- herontdekking van de schoonheid van de natuur en het menselijk lichaam.
- opkomst van staten en landsgrenzen
kenmerken van de Renaissance
- kunst werd geïnspireerd door
o de laatklassieke periode (Griekse kunst)
o Vroegchristelijke en Byzantijnse kunst
- voorliefde voor harmonie en maatgevoel
o proportieleer
o gulden snede
o menselijke maat wordt de maat van alle dingen
o symmetrie
- verovering van de derde dimensie
o lineair perspectief (Italië)
o atmosferisch perspectief en olieverf technieken (ten Noorden van de Alpen)
o volplastisch beeldhouwwerk
- naturalisme in schilder- en beeldhouwkunst
o de mens en natuur als inspiratiebron
- de kunstenaar treedt uit de anonimiteit
o universeel kunstenaar (Homo Universale)
- ontwikkeling van profane naast kerkelijke kunst



vraag 1: Tempietto - noem de overeenkomsten met
de bouwwijze van een Griekse tempel:



bouwkunst
o streven naar evenwichtige verhoudingen tussen hoogte, breedte en diepte van een bouwwerk n.a.v.
geschriften van Vitruvius. Toepassing van modulen. Gulden snede.
o bundelpijler wordt vervangen door zuilen en pilasters naar antieke voorbeelden
o de zuilen worden vaak afgedekt door rondbogen (Vroegchristelijk)
o voorkeur voor compacte bouwvolumes – eenvoudig herkenbare vormen (cilinder, kubus en halve bol)
Muren zijn dragend en afsluitend. Centraalbouw
o omlijsting van vensters, deuren en muurnissen door een fronton.
o vlakke cassetteplafonds, doorlopende tongewelven of koepelruimtes. (koepels met dubbele ‘schil’)
o triomfboogmotief toegepast in portalen
o de zuilenorden Dorisch, Ionisch en Corinthisch worden door elkaar toegepast
o afsluiting van de gevel door een ver uitstekende, zwaar geprofileerde kroonlijst, waardoor het dak
nauwelijks zichtbaar is.
o naast kerkelijke bouwkunst: stadspaleizen (palazzi) en landvilla’s
o opdrachtgevers: kerk, gilden, patriciërs (=voorname, niet-adellijke personen) en kooplieden.



beeldhouwkunst
- ontwikkelde zich als een zelfstandige kunstuiting
- streven naar een juiste (niet: ideale) weergave van de menselijke figuur, naar levend model. Anatomieleer.
- vol-plastisch en vrijstaand beeldhouwwerk met grote uitdrukkingskracht
o bijbelse figuren en voorstellingen
o mythologische figuren en scènes
o allegorieën
- portretbusten, ruiterstandbeelden, grafmonumenten, fonteinen
- materialen: vooral marmer, brons, terracotta
- opdrachtgevers: kerk, gilden, patriciërs en handelslieden.



beeldhouwkunst ten Noorden van de Alpen
- sterk realisme en expressionisme
- veel houtsnijwerk: altaren, altaarstukken
- polychromie
- tot in de 16de eeuw meer Gotische dan Renaissance elementen


vraag 2: Noem drie kenmerken van renaissancebeeldhouwkunst, die
in het beeld “David” van Michelangelo tot uiting komen.



schilderkunst
- ontwikkelde zich als zelfstandige kunstuiting
- Bijbelse taferelen, mythologische scènes,
portretten, allegorieën
- ontwikkeling van het lineair perspectief:
o verkortingen
o ruimtewerking
- plastische, natuurgetrouwe vormgeving
o temperapanelen
o olieverfpanelen
o fresco muurschildering
o secco muurschildering
- weergave van de natuurlijke lichtval:
o sfumato (met vervloeiende omtrekken)
o clair obscur (sterk licht-donker contrast)
- sober kleurgebruik
- ontwikkeling van de boekdrukkunst:
houtgravure, kopergravure
- naast de kerk ook wereldlijke opdrachtgevers
(gilden, patriciërs en handelslieden)


allegorie = symbolische voorstelling van een idee of abstract begrip

vraag 3: De ‘geboorte van Venus’ van Botticelli toont het renaissancistisch schoonheidsideaal.
De westenwind Zephyr, omstrengeld met zijn geliefde (de nimpf Chloris) blaast Venus naar de kust. De Godin
van de Lente staat haar op te wachten.
· Botticelli’s stijl zou je decoratief kunnen noemen. Geef twee argumenten voor deze uitspraak.


vraag 4: Leg uit dat er in dit schilderij sprake is van een allegorie.

In 1525 verscheen een handboek dat Dürer speciaal voor kunstenaars schreef. Enkele pagina's gaan over perspectief, dat door
Dürer eenvoudigweg 'durchsehen' (doorzicht) wordt genoemd. Hij geeft een beschrijving van hulpmiddelen bij het tekenen in
perspectief. Dürer illustreert zijn methoden met houtsneden.
Op de houtsnede 'De tekenaar van de liggende vrouw' kijkt de tekenaar door een vizier naar zijn model. Tussen hen in is een
raam aangebracht dat in gelijke vakken is verdeeld. De kunstenaar brengt datgene wat hij hier ziet over op een blad dat voorzien
is van vakjes die corresponderen met die op het raam.
zie ook:
http://www.digischool.nl/ckv2/video/vermeerdurer6.wmv

vraag 5: Bij het streven de werkelijkheid zo nauwkeurig mogelijk weer te geven hebben kunstenaars altijd
hulpmiddelen gebruikt. Bekijk de houtsnede van Albrecht Dürer.
· Leg uit waarom zowel de voorstelling als de vormgeving kenmerkend zijn voor de Renaissance.



De gulden snede werd door kunstenaars veel gebruikt. Het werd gezien als harmonische verhouding.
Men spreekt van een gulden snede als een afstand zodanig in twee ongelijke delen wordt verdeeld dat de
verhouding van het kleinste tot het grootste deel dezelfde is als de verhouding van het grootste deel tot het
geheel:
34
13 21
Voor bovenstaand voorbeeld geldt 13 : 21 = 21 : 34 = circa 0,618.
De verhouding volgens de gulden snede is ook aanwezig in de zogenaamde getallenreeks van Fibonacci,
waarin elk nieuw getal de som is van de twee voorafgaande getallen.
2 : 3 : 5 : 8 : 13 : 21 : 34 : 55 : 89 : (2+3=5 / 3+5=8 / 5+8=13 etc.)
Naarmate de getallen groter zijn wordt de verhouding 0,618 steeds nauwkeuriger bereikt.



Anders gezegd: je hebt een lijn AB. Je kunt op deze lijn een punt P nemen, zodat
AP : PB = PB : AB.
A P B
Wanneer je een lijn van bv 100 cm verdeelt in twee stukken, waarvan de kleinste 38,2 cm is en de
grootste 61,8 cm dan is de verhouding tussen het kleine stuk en het grote stuk dezelfde als de
verhouding tussen het grote stuk en de totale lijn, namelijk 0,618 : 1.
Deze phi verhouding ( , spreek uit: fi ) noemt men de Gulden Snede.
De Gulden snede phi is vernoemd naar Phidias (490-430 vC) die beschouwd wordt als de grootste Griekse
beeldhouwer. De verhouding van de Gulden Snede komt veel voor in zijn werk.



Maniërisme – Italië, Frankrijk, Duitsland en de Nederlanden – 16de eeuw
Het maniërisme ontstond ± 1520 te Rome. Door de Pestepidemie (1522) ontvluchtten veel kunstenaars de stad.
Hierdoor vond een snelle verspreiding van de stijl plaats naar Florence, Napels en uiteindelijk Frankrijk. Ook via
voorbeeldboeken leerde men in de Nederlanden en Duitsland de stijl kennen. In de kunstgeschiedenis is het
maniërisme lang een verguisde kunststijl geweest, pas na 1920 ontstaat een herwaardering.
bouwkunst
- vooral toegepast in Italië
- de gevel heeft vaak een andere opbouw dan
het achterliggende gebouw
- aanleg van (mysterieuze) schelpengrotten bij
paleizen in Italië en Frankrijk
beeldhouwkunst
- ingewikkelde composities en houdingen van
mens- en dierfiguren (figura serpentinata)
- verfijnde afwerking
- pikante voorstellingen, naaktfiguren
schilderkunst
- bewegelijke, onrustige en ingewikkelde
composities
- voorliefde voor dramatiek
- lang gerekte figuren in vaak onnatuurlijke
houdingen
- typisch kleurgebruik: bleekrose, oranje, groen
en zeeblauw
- in Italië veel religieuze onderwerpen
- in de Noordelijke Nederlanden: mythologische
voorstellingen
- naaktfiguren
- opdrachtgevers: kerk, adel en burgers

vraag 6: Geef een omschrijving bij de volgende begrippen:
- Homo Universale. Noem twee voorbeelden.
- Reformatie
- Humanisme. Noem een voorbeeld van een humanist.
- Maniërisme
- Module
- Gulden snede

maandag 3 januari 2011

Studiedag 3 januari 2011

Verslag Studiedag 03-01-2011

08.30 Ontvangst met koffie/thee in de kantine. Nieuwjaarswensen uitwisselen.Fijn om alle collega’s weer te ontmoeten en het aller beste toe te wensen voor het komende jaar. Er was een gezellige sfeer. Fijn om vakantieverhalen uit te wisselen.

09.00 Nieuwjaarstoespraak door de rector, Tini UijttewaalBelangrijke punten
- Het school- vergelijkingsonderzoek van de Trouw. Waarin het St. Bonifatius College een voldoende tot goed resultaat scoorde.
- De ontwikkelingen op digitaal gebied.
- `Meester’ in je vak. Er werd aangegeven dit onderwerp één belangrijk speerpunt vormt voor het komende jaar. Een docent moet het gevoel hebben dat hij/zij de macht heeft over zijn les en het handelen van de leerlingen. Op één dag moet een positief gevoel ten aanzien van de lessen overheersen.

09.30 Lezing
Reisverhaal door Frans Schleipen (Schoolopleider)
Naar aanleiding van een reis bracht Frans een aantal belangrijke lessen naar voren die betrekking hebben op het worden en zijn van een ‘goede’ docent.
Eén van de lessen was: Aanraking is belangrijk. Laat merken/ ervaren dat je iemand ziet. Dit kan door letterlijke aanraking maar veel meer nog door even tijd voor iemand te hebben en interesse te tonen. Het geeft de ander veel energie. Het is specifiek dit punt dat ik nu naar voren breng omdat ik in het contact met Frans opmerkte, dat hij dit principe toepast.
Regelmatig neemt hij even de tijd om te peilen hoe het met je gaat. Geen lange gesprekken maar gewoon heel even een blik, vraag of opmerking. Het geeft energie als je merkt dat je gezien en gewaardeerd wordt. Het geeft ook vertrouwen om aan de slag te gaan.
Later maakte Frans een vergelijking tussen het schoolleven en een voetbalwedstrijd.

Het tweede gedeelte van de lezing bestond uit een presentatie waarin Boni- stagiaires aan het woord zijn.
Vast personeel krijgt een spiegel voor gehouden en neemt een kijkje in het leven van de stagiaire. Wat aan de orde kwam...
Hoe ga je als docent om met agressie?
Interactieve werkvormen.
Een kijkje in het leven van twee stagiaires.

Leuk om te zien dat het St. Bonifatius College ons als toekomstige docenten belangrijk vindt en ons een duidelijke rol laat spelen in de school maar ook in de nieuwe ontwikkelingen van de school. Inspirerend. Een mooie oefening voor studenten om op het podium te spreken.

10.30 Eerste ronde workshops

De mentor en de (on)opvallende leerling
Steeds fijnmaziger kijken naar gedrag en achter het gedrag, werken aan een doel met de leerling; werken aan wat werkt, en wat te doen als niets lijkt te werken, wanneer trek je aan de bel?

De basisbehoeftes van elke leerling zijn het gevoel erbij te horen en een bijdrage te leveren. Zonder dat een leerling zich daarvan bewust is, laat hij gedrag zien dat als doel heeft te voorzien in deze behoeftes. Ook het ontwikkelen van moed is een basisbehoefte. Moed om ondanks ontmoedigende ervaringen een positieve bijdrage te kunnen leveren aan de groep. Leerlingen met moed ontwikkelen veerkracht en herstelvermogen.
Leerlingen zonder een gezonde dosis moed raken gefocust op wat zij niet kunnen.
Deze leerlingen vallen in je mentorklas op door storend gedrag of zijn juist erg teruggetrokken en moeilijk benaderbaar.
Tijdens deze workshop leerde ik kijken naar het (onbewuste) doel van (on)opvallend gedrag van de leerling. Als je gedrag van leerlingen begrijpt is het gemakkelijker om in gesprek te gaan met je mentorleerling.
Signaleren van leerlingen met (on)opvallend gedrag in de klas. Handelingsvaardiger anticiperen op gedrag. In gesprek gaan met de leerling.

11.30 Tweede ronde workshops

Ondersteuning van de rouwende leerling.
Boeiende lezing. Leerlingen kunnen al vroeg worden geconfronteerd m et het overlijden van een ander gezinslid. In één klap wordt het leven anders. Sommige leerlingen zijn zich daar sterk bewust van; voor anderen begint dat besef zich pas jaren later te manifesteren. Elke leerling heeft zijn/ haar eigen manier van verwerken. In de meeste gevallen is het hebben van contact met anderen van groot belang voor de verwerking van het verlies en het afscheid nemen van de oude, vertrouwde situatie. Overigens komt het thema rouwen niet alleen voor bij overlijden, maar in allerlei situaties waarbij afscheid een rol speelt, zoals verandering van woonplaats, school, gezondheid, enzovoort.

Binnen het Bonifatius College is een rouwgroep. Deze groep komt één keer in de 6 weken bij elkaar met rouwende leerlingen. In deze workshop waren ook leerlingen uit deze groep aanwezig.
Het is moeilijk om te weten hoe je met een rouwproces van een leerling om moet gaan. We hebben met elkaar stil gestaan bij vragen als... Wat is rouwen? Hoe lang duurt een rouwproces? Waar hebben rouwende leerlingen wel of juist geen behoefte aan? Op welke manieren kan je als mentor/docent rouwende leerlingen ondersteunen? En wat nu als je zelf de confrontatie met verdriet moeilijk vindt? Wat is de betekenis van de rouwgroep?

Belangrijk bleek het vragen naar de behoefte van een leerling als het gaat om zijn/haar verwerkingsproces. Iedere leerling is anders en heeft een andere manier. Toon interesse maar laat een leerling vrij om daarmee te doen wat hij/zij wil.

12.45 Lunch in de kantine
13.45 Derde ronde workshops


Het leervaardig- hedenspel
Leerlingen in het VO die niet gemotiveerd voor school zijn presteren onder, dat wil zeggen dat ze minder presteren dan op grond van hun aanleg verwacht mag worden. De kans op slechte motivatie neemt toe naarmate de leerling minder wordt uitgedaagd. Juist hoogbegaafde leerlingen hebben veel uitdaging nodig.
Docenten richten zich meestal op de gemiddelde leerling in de klas. Zij zijn zich niet altijd bewust van de problematiek rond getalenteerde maar niet gemotiveerde leerlingen. En wanneer docenten zich er wel bewust van zijn, hebben zij behoefte aan meer kennis en ook aan concrete vaardigheden om deze leerlingen beter te kunnen begeleiden, in en buiten de klas.
Ouders zitten soms met hun handen in het haar, omdat hun kind zich ongelukkig voelt en bijvoorbeeld niet meer naar school wil. De school kan door gebrek aan adequate kennis niet altijd op de problematiek van hun kind ingaan.
De Stichting Leren Motiveren heeft het leervaardig- hedenspel ontwikkeld. Met dit spel is het mogelijk om er in één lesuur achter te komen welke leervaardigheden bij een leerling goed ontwikkeld zijn en welke versterkt zouden moeten worden voor een succesvolle afronding van school en studie. Het spel bestaat uit ongeveer zeventig kaartjes met op elk kaartje een leervaardigheid. Bijvoorbeeld: Luisteren, een planning maken, me aan de planning houden, bureau opruimen, hu1p vragen, aantekeningen overzichtelijk ordenen, schoolwerk vóór computerplezier, zorgvuldig lezen, niet uitstellen, woordjes leren, mezelf overhoren...
Het spel wordt gespeeld in kleine groepjes (twee tot zes deelnemers) met een begeleider.
Het is geschikt voor de hoogbegaafde leerlingen, maar ook voor a1le andere. De deelnemers kiezen eerst een paar kaartjes met vaardigheden uit waar ze goed in zijn, vaardigheden die hen helpen de gestelde leerdoelen te halen. Dan leggen ze uit waarom dat zo is. Vervolgens kiezen ze kaartjes uit met vaardigheden waar ze niet zo goed in zijn, waar ze wel wat meer van zouden willen hebben omdat dat de kans op het slagen voor hun examen aanzienlijk zou vergroten. Ze vertellen aan de groep waarom ze er last van hebben dat ze deze leervaardigheden onvoldoende beheersen. Doordat kinderen zelf ontdekken waar ze moeite mee hebben (en dat ze niet de enige zijn die niet weet hoe hij/zij moet leren) zijn ze in staat om hulp te accepteren. De leerlingen bepalen ook zelf aan welke vaardigheid ze de komende periode gaan werken. Samen met de begeleider en de andere deelnemers wordt bedacht hoe ze dat gaan doen wat ze precies gaan doen, wanneer, hoeveel tijd ze er voor nodig denken te hebben en hoe gecontroleerd kan worden of het doel gehaald wordt. (SMART dus: Specifiek, Meetbaar, Aanvaardbaar, Realistisch en Tijdgebonden)

14.30 Stageoverleg met stagementor
Kort overleg waarin we voorlopige afspraken maakten over het verdere verloop van mijn stage.

Conclusie
Ik ben dankbaar voor het mogen bijwonen van de studiedag, de fijne sfeer en de kansen die ik aangeboden krijg om verder te ontwikkelen. Ik heb veel geleerd. Ik kijk uit naar een leerzame tweede periode van mijn stage op het St. Bonifatius College.